Postnatale zorgen voor de moeder bestaan uit een evaluatie van de fysieke en mentale gezondheidstoestand van de moeder. Deze evaluatie heeft tot doel het opsporen van pathologie; m.n. het opsporen van (pre-) eclampsie, fluxus, kraamvrouwenkoorts, diepe veneuze trombose, mastitis, borstabces, … Maar omvat ook aandacht voor een veilige hechting en het opsporen van mentale problematiek zoals postnatale depressie11 en psychose. Dit gebeurt in het kader van een risicoselectie teneinde een preventief beleid te kunnen voeren en pathologie tijdig te kunnen onderkennen. Zo kan een gepast beleid worden opgesteld, en zo nodig overlegd worden met andere actoren uit de eerste lijn of met de tweede lijn. In een aantal gevallen zal doorverwijzing en overdracht van zorg noodzakelijk zijn. De Nederlandse verloskundige indicatielijst (VIL) kan een houvast bieden als richtinggevend instrument bij het nemen van beslissingen omtrent overleg, doorverwijzing en overdracht van zorg12 (Commissie Verloskunde van het College voor zorgverzekeringen, 2003). Daarnaast is het belangrijk de nodige afspraken te maken met lokale ziekenhuizen, gynaecologen, kinderartsen en huisartsen. Vroegtijdig onderkennen van pathologie kan het aantal maternale heropnames en het gebruik van specialistische medische zorgen postnataal beperken13 (KCE, 2014; Van Kelst, et al., 2002).
AANBEVELING 10
Tijdens de eerste 7 dagen na de geboorte beoordeelt de vroedvrouw bij elk postnataal contact een aantal zaken standaard (NICE, 2013; NICE, 2006, updated 2014; de Vos & Graafmans, 2007; WHO, 2010), terwijl andere observaties enkel dienen te gebeuren op indicatie. Wanneer er aanwijzingen zijn, dient een vermoeden voor pathologie te worden bevestigd (met een correcte diagnosestelling).
Volgende zaken worden standaard beoordeeld14:
Het meten van de temperatuur en het opnemen van de bloeddruk van de kraamvrouw gebeurt eenmalig binnen de 6 uur na de bevalling, verdere controles moeten enkel gebeuren op indicatie. Bij (het vermoeden op) pathologie vindt overleg plaats met de tweede lijn of wordt zo spoedig mogelijk doorverwezen.
Voor de screening van postnatale depressie is de ‘Edinburgh Postnatal Depression Scale’ (EPDS) een goed instrument (Saeys, et al., 10-07-2015). Deze vragenlijst bestaat uit 10 vragen om vrouwen met een verhoogd risico op postnatale depressie op te sporen. Bij vermoeden op mentale problematiek, wordt doorverwezen naar relevante hulpverleners binnen de eerste lijn en/ of naar de Geestelijke Gezondheidszorg.
11 In Vlaanderen zouden naar schatting jaarlijks bijna 10.000 vrouwen worden getroffen door een postpartumdepressie (Saeys, et al., 10-07-2015).
12 De VIL is te raadplegen via de website van de KNOV: https://www.knov.nl/kennis-en-scholing/richtlijnen-en-standaarden/richtlijn/verloskundige-indicatielijst-vil
13 De belangrijkste redenen van heropname na ontslag voor de moeder zijn: endometritis (48,6%), Cholecystitis (11,4%), pre-eclampsie (5,7%), postpartumbloeding (5,7%), oedeem (5,7%) en postpartumdepressie (5,7%) (Ellberg, et al., 2008). Een consultatie bij de gynaecoloog gebeurt het meest voor hypertensie, koorts en wondinfectie (Brumfield, et al., 1996).
14 Dit is geen complete lijst met observaties, maar een lijst van symptomen/ tekens die minstens worden bevraagd/ geobserveerd bij elk postnataal contact.